
Mijn grootste angst is dat ik sterf …
en mijn kind nog niet.
Met sterven heb ik zelf niet veel moeite. Je wordt geboren, je leeft, je sterft. Het is de orde der dingen en op een dag is het ook gewoon werkelijk wel mooi geweest.
Maar als mijn partner al overleden is, of oud is en de zorg niet aankan, en ik sterf, en mijn kind nog niet…
Want dat kind, dat ene kind, ik voorspel je dat het een dakloze wordt.
Een optimistische poging
Eerst wordt hij geplaatst in een instituut dat vooral mensen met een verstandelijk beperking helpt. Hier is hij veilig … maar de anderen zijn dat niet. Hij begrijpt de bewoners niet, de begeleiding begrijpt hem niet. Er wordt zelfredzaamheid van hem verwacht, maar dat bezit hij niet, niet op de vlakken waar het van hem verwacht wordt. De leiding is verward: ‘Hij kan wel op een viool spelen, maar niet zijn veters knopen of de afwas doen?’ Er wordt een hang naar autonomie van hem verwacht en dat helpt hem niet. Er is te veel om te kiezen, het overweldigt hem. Hij wordt heel druk, vraagt veel aandacht en reageert ongeduldig op de andere bewoners.
Vanwege het slechte gedrag krijgt hij straf. De muziekinstrumenten gaan weg en zijn schermtijd wordt gedecimeerd. Het gebrek aan cognitieve uitdaging, dingen om over na te denken, doet hem de das om. Bij gebrek aan input, gaan zijn hersenen zelf iets bedenken om zich mee bezig te houden en dat zijn niet de beste dingen. Zijn OCD verergert, hij ijsbeert uren. Door de constante overbelasting beginnen psychoseverschijnselen op te duiken. Men verwart dit met de OCD en helpt hem niet het onderscheid te maken tussen echt en ‘is het logisch dat er nu een brandweerman voor het raam staat’. Zijn gedrag wordt zo lastige en onvoorspelbaar dat hij wegmoet.
Er wordt een nieuwe IQ test afgenomen, die lager uitkomt dan de vorige omdat hij geen zin heeft vragen te beantwoorden en minstens de helft van de tijd in een andere wereld verkeert, maar de uitslag is nog steeds hoog. ‘Ja, dit past ook echt niet bij ons,’ zegt men.
‘Dit past vast beter.’
Men denkt dat het goed is als hij een huisje in de wijk krijgt, met een ambulante begeleider die eens per week kijkt of alles goed gaat. Met dit IQ moet hij dat makkelijk kunnen. In een drukke wijk natuurlijk, want het mag niks kosten. Zijn bezorgde broer, die wel zou willen zorgen maar zelf ook tot zijn nek in de problemen zit, zet een computer voor hem neer, zodat hij kan tekenen en muziek kan maken en online met mensen kan praten en even gaat dat goed.
Een paar uur, een paar dagen? Een maand? En dan bedenkt hij: ‘Ik ga naar de winkel.’ (Of misschien wordt zijn computer gestolen en heeft hij dus niks meer te doen, of wordt er veel geschreeuwd en getoeterd in de straat en wil hij weg, of hij heeft iets gehoord van de online mensen dat hem erg verontrust, of misschien is het maandag en fladderen er vlinders buiten waar hij achteraan wil, wie zal het zeggen).
En daarna bedenkt hij: ‘Ik kan wel eens met die kat meelopen.’
En daarna bedenkt hij: ‘Ik heb nog nooit in zo’n boot gezeten, ik ga mee.’
En daarna denkt hij: ‘He, een trein, misschien gaat die naar een piano.’
Natuurlijk wordt hij uit de trein gezet, want hij heeft geen kaartje en geen ID en het is winter maar hij draagt geen jas en zijn shirt is vies, dus er deugt van alles niet aan hem en mensen waar niks aan deugt, die zetten we op straat.
Hij weet niet meer waar zijn huis is, hij is eigenlijk al vergeten dat hij er eentje heeft maar hij is niet vergeten wat zijn moeder altijd zei: ‘Als je niet meer weet wat je moet doen, ga dan naar een kerk. Zo een waar de deuren open staan. Ga naar binnen en wacht tot er iemand komt.’
En dat wil hij wel, maar er is geen kerk. Behalve dat ene witte, lage gebouw en daar zei mama ook iets over maar hij weet niet meer wat. Er staat een kruis op het dak en toch is de deur dicht maar dat kruis is er dus hij gaat daar zitten, die deur zal wel een keer opengaan en terwijl hij daar zit (en ziek wordt, in de kou, zonder jas) ziet hij voor zich op straat hoe twee jongens een derde jongen beroven.
Hij staat op en zegt er wat van maar krijgt meteen klappen. Hij slaat terug en hard ook. De jongens rennen weg, de beroofde jongen is bang en rent ook weg en mijn jongen wil weer naar zijn plekje bij de kerk gaan. Maar dat kan niet.
Iemand moet iemand gebeld hebben, nu wel, want iemand met een jas en een schoon shirt heeft last van mijn jongen of ‘zorgen uitgesproken’ en daar komen ze: de mannen in de auto met de zwaailichten.
Die vindt hij mooi, dus hij wil erheen en hij weet niet beter of de politie is zijn vriend.
Maar de politie weet niet beter of hij is een verwarde man die onrust zaait en bedreigend overkomt. Hij is groot en zijn kleren zijn vies en er zit bloed op zijn gezicht. Hij praat in zichzelf en hij zwaait met zijn armen of hij een gorilla is.
Later denkt iemand dat er weldegelijk ‘halt’ geroepen is, en iemand anders weet zeker dat er een waarschuwingsschot gelost is. Verder onderzoek komt er niet. Het duurt weken voor de broer, die ongerust overal melding maakt en nergens zijn broertje vindt, bericht krijgt. Zijn broertje is dood. Het spijt iedereen enorm maar ja, het waren omstandigheden en weet je, misschien is het ook maar het beste zo.
Het beste voor –
En misschien is het ook maar het beste zo. Want dit is nog een redelijk positief scenario. In de beelden die sommige nachten me geven zwerft hij maanden of jaren rond: vervuild, ziek, moe en koud. Eenzaam ook, vooral eenzaam. Daarom slokt zijn eigen wereld hem steeds meer op, tot hij wegkwijnt en verdwijnt uit de wereld. In andere nachten krijgt hij een psychose die er ditmaal toe leidt dat hij wel iemand vermoord en omdat hij met die gedachte niet kan leven, neemt hij zijn eigen leven met alle verdriet en schuldgevoel in die laatste tellen. In weer andere beelden belandt hij in een instituut waar wordt hij uitgescholden, geslagen, gedwongen, vol pillen gestopt. En dan weer de straat opgeschopt omdat hij zich niet aan de regels kan houden.
Want dat is wat we doen met daklozen in Nederland. We vragen niet: ‘Hoe kunnen we helpen?’ We zeggen niet: ‘Hier is een huis, laten we daar eens beginnen.’ Of: Hier kun je wonen, wij zorgen dat je ditmaal niet verdwaalt.’ We denken niet: ‘Dit is iemands kind, waar ooit zielsveel van gehouden is, waar iemand liedjes voor zong, wiens krullen gekust werden.’ Nee, we denken: ‘Hier hebben we last van en die kost nog geld ook, dood is ie goedkoper.’
Mijn grootste angst is dat ik sterf …
… en er op die dag geen goede, solide plek is waar mijn jongen voor altijd en altijd veilig, warm en geborgen is.
Nog even dit …
Waardeer je deze blog? Overweeg dan een donatie aan onze Stichting HOEK6. Dat kan via deze link.
Stichting HOEK6 zet zich in voor de mensen met de combinatie hoogbegaafdheid en beperkend autisme. We willen meer bekendheid geven aan de specifieke problemen die deze doelgroep tegenkomt en aan het grote gebrek aan passende begeleiding en woonruimte. Omdat we ook concreet wat willen doen, starten we een uitgeverij/dagbesteding, waar deelnemers uit deze doelgroep zowel hun technische als creatieve kant kunnen voeden en ontwikkelen.

kippenvel wat als……………………je weet het nooit! dat is ook een realiteit, maar wat als het wel goed gaat inspiratie? voor de volgende blog. opent veel meer ogen en deuren
LikeLike
Hoi Ingrid , ik heb je blog gedeel op mijn wordpress en op facebook, ik hoop dat je dat niet erg vindt. Groetjes Paul
LikeGeliked door 1 persoon
Wat een herkenbaar en verdrietig verhaal. Hoeveel kinderen en volwassenen zullen “verkeerd” terecht komen omdat er geen optimale begeleiding en hulp is voor hen en dat ze verkeerd begrepen worden.
LikeLike