Over straffen en belonen

Straffen en belonen zijn niet mijn wapens. Ik geloof er niet in en ik vind niet dat ze werken, zeker niet bij autisme. Een beloning voor een uitzonderlijke prestatie deel ik heus uit, maar de beloning moet niet het doel zijn. De prestatie moet het doel zijn. En straffen? Toen ik doorkreeg dat mijn kinderen van elke straf een spel maakten, begreep ik dat ze totaal niet begrepen dat mijn straf iets was wat ze akelig moesten vinden. Nu had ik heus wel iets echt akeligs kunnen verzinnen: ondersteboven met gebonden armen en benen ophangen in de kelderkast of ‘tien minuten in de vrieskist zal je leren’ maar … allereerst ben ik er niet zeker van of ze uit die citroen niet ook nog wat limonade uit hadden weten te persen en paal boven water: zo ga je niet met mensen om.
Ik gebruik wapens als straffen en belonen dan ook zo min mogelijk. Liever help ik ongewenst gedrag te veranderen naar gewenst gedrag, zet ik in op sturing en duidelijkheid: ‘We hebben drie regels: niet schreeuwen, niet rennen op de trap, niet slaan.’
Terzijde: het is altijd beter om een positieve boodschap te geven: rustig praten, rustig lopen, handen bij je lichaam houden. Dat maakt het makkelijker voor mensen om het juiste te doen: je geeft een alternatief voor het gedrag dat niet gewenst is.
Helaas is ‘rustig lopen’ minder duidelijk dan ‘niet rennen’, het is mogelijk dat je het eerst voor moet doen. Hetzelfde geldt voor ‘handen bij je houden’. Dat is al een erg onduidelijke opmerking voor jonge autisten: natuurlijk heb je je handen bij je. ‘Handen bij je lichaam houden’ is al beter, maar hoe dan, en waar precies, en kan je ze ook loskoppelen van je lichaam? ‘Niet slaan,’ is dan toch een stuk helderder. Wel is het aan te raden om flink de nadruk te leggen op het woordje niet, om te voorkomen dat ze alleen je laatste woord (slaan) onthouden.
Maar misschien straf ik soms wel?
Goed, we hebben dus drie regels: ‘niet schreeuwen, niet rennen op de trap, niet slaan.’ Drie regels die belangrijk zijn voor je eigen en andermans welzijn.
Over regels als: ‘hang je jas op, drink je beker leeg en zet je schoenen in de gang’ heb ik me nooit zo druk gemaakt. Natuurlijk vertelde ik ze wel dat ze dit moesten doen, ik heb het zelfs eindeloos herhaald. Maar er stond geen straf op fouten maken, als het niet lukte hing ik hem gewoon zelf op en herhaalde nog eens: ‘Jasjes aan de kapstok!’ ‘Vroeger of later leren ze dat echt wel,’ redeneerde ik en dat was ook zo.
Maar rennen op de trap, dat kan gevaarlijk zijn, ook voor andere trapgebruikers.
Dus wat gebeurde er nou als ze dat toch deden? Kregen ze dan straf?
Ja, wel iets dat daarop leek: een consequentie, een gevolg. ‘Jouw actie leidt tot deze reactie.’ ‘Nee!’ Of: ‘Stop!’ riep ik dan meteen. Als ik hun aandacht had zei ik: ‘Nu is mama boos. Kijk naar mijn gezicht. Boos! Niet rennen op de trap.’
Soms vergaten ze wat het betekende als ik zei dat ik boos was. Daarom deed ik af en toe boos voordat ik echt boos was. Dan ging ik luid praten, met veel woorden, grote gebaren en best lang. Dat vonden ze behoorlijk akelig. Andere kinderen vinden wellicht iets anders akelig maar waar het vooral omgaat is dat je boos doet, voordat je boos bent. Weten ze eenmaal wat boos is, dan kun je daarnaar verwijzen.
‘Ik ben boos. Als ik boos ben ga ik luid praten. Dat vind je niet leuk.’
O ja. Ja. Dat is niet leuk.
En dat was al straf genoeg, want er waren al zoveel andere dingen in de dag die onaangenaam waren, dat meer straf ze alleen maar diepongelukkig zou maken. En dat dan juist op de plek waar ze moesten uitrusten, relaxen, zichzelf moesten zijn. Bovendien hielp dat al, dus meer consequenties waren niet nodig.
Deze aanpak werkt niet alleen bij mijn eigen kinderen maar bij alle kinderen die hier over de vloer zijn geweest, autistisch en niet autistisch. Ze zeiden thuis nog wel eens dat er in mijn huis geen regels waren, maar bijzonder genoeg gedroegen ze zich altijd voorbeeldig.
Nieuwe inzichten rondom straffen
En toen kwam iemand me om advies vragen over een autistische jongedame van een jaar of 30, die haar leven lang gewend was om straf te krijgen als ze wat fout deed. Als er geen straf was, als gevolg van een fout, dan kon ze haar fout niet loslaten. Ze bleef er maar over piekeren en het schuldgevoel beheerste haar hele dag. Meestal was wat ze fout gedaan was helemaal niet erg: enkele minuten te laat voor de kookdienst op de groep, sleutels niet op de vaste plek teruggelegd, niet gebeld omdat ze de bus mistte en iets later terug zou zijn. Zulke dingen.
Enkele minuten te laat kan iedereen overkomen. Sleutels niet op de vaste plek leggen is ergerlijk maar heel herkenbaar voor een grote groep mensen. En niet bellen als je de bus mist: dat bleek complexer dan het leek. Want welke regel telde hier? De regel ‘twee uur schermtijd en niet meer’ overschrijden of de ‘doorgeven als je later bent’ regel breken?
Het gebeurde dan ook regelmatig dat er begrip was en geen straf volgde. Maar deze dame was zo gewend aan: ‘Zit je straf uit en daarna zijn we weer vriendjes’ dat ze op zulke momenten zichzelf straf ging geven. Want anders kwam het niet meer goed! Geen boete doen is geen vriendjes meer, dus wilde ze boete doen.
Ze strafte zichzelf vooral door te piekeren en onaardige dingen over zichzelf te zeggen. Wat nu als het weer fout zou gaan? En was ze nu nog wel vrienden met de begeleiders? Hoe kon ze dit voorkomen? Hoe kon ze weer vrienden worden? Ze begon enorm te letten op haar eigen fouten. Een minuut te laat voor kookdienst. Fout! Sleutels niet in de schaal? Fout! Ook al herstelde ze de fout binnen enkele tellen. Loslaten lukte haar niet, liever voor zichzelf zijn ook niet. Dat kwam de sfeer op de groep niet ten goede en haar eigen gezondheid al helemaal niet.
Ik deed het met tegenzin maar er zat niks anders op dan toch straffen bedenken voor de ‘fouten’. Het moesten straffen zijn die pasten bij haar logica en die haar niet op een te heftige manier zouden benadelen. Niet mee mogen doen met koken zou haar te veel uit haar ritme halen. ‘Terug naar de fiets lopen, opnieuw naar binnengaan en je sleutels goed opbergen’ klonk goed, tot ik bedacht dat dit makkelijk een tic zou kunnen worden. Telefoon inleveren als je hem toch niet gebruikt voor nuttige zaken? Hoe moet ze dan om hulp op afstand vragen?
De straffen die uiteindelijk ingezet waren leken klein. Te laat voor de kookdienst? Volgende keer tien minuten eerder aanwezig zijn. Sleutels niet in de schaal? Een keer extra helpen bij het opruimen van de vaatwasser. Niet gebeld bij vertraging? Ai, dat was een lastige. Uiteindelijk gingen we voor: een virtueel kwartje in de pot om daarmee uiteindelijk iets te kopen om uit te delen op de groep.
De straffen leken zo klein dat ze een aantal keer vroeg om strengere straffen. We legden (een keer of vijftig) uit dat een straf voor een kleine fout geen schadelijke gevolgen voor haar mocht hebben. Uiteindelijk legde ze zich erbij neer dat het zo goed was.
Nieuwe inzichten rondom straffen
Maar daarmee waren we er nog niet, het was ook belangrijk dat ze leerde om weer te zien wat ze wel goed deed. Dus als ze wat vergat of fout deed, herinnerden we haar eraan hoe vaak het goed gegaan was. We lieten zien dat een marge van een paar minuten prima was, anderen deden dat ook. En wie laat nou nooit zijn sleutels per ongeluk in zijn zak zitten? Ja, het is beter als ze in de schaal belanden. Maar je mag niet vergeten dat je het al heel vaak goed gedaan hebt!
Uiteindelijk stopte ze met piekeren en accepteerde ze dat kleine fouten mochten. Ze maakte zich er niet meer druk om en vroeg niet meer om straf. Zo kreeg ik toch nog mijn zin: de straffen verwaterden en verdwenen. Tegelijkertijd had ik een belangrijke les geleerd: ‘niet straffen’ is een leuk concept, maar ook hier moet je goed kijken of het past bij de persoon die je begeleidt. Als iemand gewend is aan straf, haal je dat er niet altijd zo makkelijk uit als ik dacht.
NB: dit verhaal is op verzoek zo samengesteld dat de betrokkenen en de situatie niet herkenbaar zijn.