Boos.
Woedend.
Zo kwaad zijn dat het schuim op je lippen staat.
Het overkwam onze Oudste regelmatig. Het ene moment was hij nog een lieve kleuter, het volgende moment
werd hij razend.
Een aanleiding leek er niet te zijn: het was gewoon ineens zo.
We wisten inmiddels dat hij autisme had, maar dat dit erbij hoorde wist ik toen nog niet. Hoe kon dit nou, en hoe konden we dat voorkomen?
Allereerst overwogen we een paar beproefde systemen:
de boosdoos:
een doos of knuffel waar je briefjes in stopt, waar je gevoelens op staan. Woorden, of symbolen die voor die gevoelens staan.
een codewoord:
als je voelt dat je boos wordt, dan zeg je: kabouter, en dan weten wij dat we je even met rust moeten laten.
het stoplichtsysteem:
als je je gewoon voelt zet je het stoplicht op groen, als je een beetje boos wordt op oranje en als je heel boos bent staat ie op rood!
Werkt prachtig bij vele kinderen, maar mijn Oudste werd er zo mogelijk nog bozer van. Briefjes schrijven kon hij niet en wilde hij niet. Aan een codewoord had hij niks en aan het stoplicht nog minder, want hij ging van 0 naar 100 in 0,5 seconden. Hij kwam niet eens in de buurt van het stoplichtbord.
Het enige wat we konden doen was hem
een veilige uitraasplek geven:
een groot kussen waarop hij zichzelf niet kon bezeren.
Gelukkig kregen we op een gegeven moment ouderbegeleiding van Conny. Conny dacht dat het heel goed kon, dat bij Oudste alle gevoelens nog door elkaar liepen.
- Bang
- Boos
- Blij
- Bedroeft
Dit zijn onze belangrijkste emoties. We leren ze als baby al kennen:
- Ik ben alleen in het donker, waar is mama: bang!
- Ik heb een vieze luier: boos!
- Mama! Papa! Blij.
- Ik voel me niet lekker, help … bedroeft.
Oudste had maar één uiting: boos. Zelfs als hij heel blij was, werd hij boos. We konden dus stoplichten tot de zon ontplofte, als hij niet wist wat hij voelde, kon hij er niks mee.
Hoe moesten we hem dat nou leren?
‘Benoemen,’ zei Conny. ‘Tot je een ons weegt. Als je de naam van een kleur niet kent, zie hem niet bewust. Als je de naam van je gevoel niet weet, voel je het niet bewust. Hij verdrinkt in een zee van onbekende gevoelens.’
Maar de hele zaak werd nog lastiger, omdat Oudste tot zijn zesde niet echt kon praten. En gebrek aan taal was hier de andere factor: zonder taal kun je niet zeggen wat je voelt.
‘Als hij de woorden maar begrijpt,’
zei Conny.
Daar zag ik de logica van in, want het was allang duidelijk dat Oudste misschien niet goed kon praten, hij begreep wel alles. Hij kon zelfs al lezen.
Dus: benoemen deden we. We zeiden zo vaak mogelijk op een zo natuurlijk mogelijke manier tegen Oudste wanneer hij bang was, of boos, of blij of bedroefd.
- Oei, ik kan me voorstellen dat je daar bang van werd.
- Ja, je was boos, hè? Kijk, die poes is ook boos.
- Ik ben blij en jij bent blij, hoera!
- Daar werd je bedroefd van, hè?
Het voelde raar om die emoties voor hem in te vullen. Ik wist natuurlijk ook niet altijd zeker hoe hij zich voelde. En ik kwam erachter hoe lastig zoiets als bang-zijn is. Veel kleuters roepen: ‘ben niet bang!’, zelfs als duidelijk is dat ze heel bang zijn. Dat komt omdat ze nog niet weten dat je jezelf ook bang kunt voelen als je alleen bent, of als je denkt dat je iets niet kunt. Moest ik dat ook voor hem benoemen? En als hij me, alweer boos, corrigeerde en zei: ‘Ben niet bang!’ over de situatie met de voorbijrazende fiets, klopte dat dan?
Na een ruim een half jaar lukte het ons toch om bang-boos-bedroeft los te weken van blij. En daarna kregen we bedroefd los.
Yes!
Het begon te helpen. Een paar maanden later ‘pakte’ taal ineens ook en begon hij steeds meer te praten. Nog niet over zijn gevoelens maar ik leerde hem wel beter kennen. Ook dat hielp. De wanhopige driftbuien werden minder.
Maar bang en boos: het leek erop dat we die twee niet van elkaar konden halen. Ook niet toen we jaren later dezelfde ‘benoemen’ tactiek gebruikten bij Jongste. Uiteindelijk lieten we dat maar zo.
Het leek niet echt kwaad te kunnen.
Of toch?
Een ander probleem bij onze Oudste, is zijn onvermogen zich te ontspannen. Van alles hebben we al geprobeerd, maar de hoofdpijn, de gespannen spieren, de aanvallen van frustratie, het verdriet, het blijft allemaal. Momenteel is het zo erg, dat hij er blackouts van krijgt tijdens zijn toetsen.
In zijn hoofd worden zoveel stresshormonen aangemaakt, dat zijn hersenen moeten kiezen tussen
vechten, vluchten en bevriezen.
Toen hij een kleuter was, kozen ze voor vechten: razernij. Tijdens een toets kiezen ze voor bevriezen, zodat dat hij niet meer bij de informatie kan die hij zo netjes leerde.
Vlak voor de zomervakantie kwam begeleider Eva het probleem met de oplopende spanning bespreken. De examens komen eraan en het wil maar niet lukken om Oudste iets te bieden waardoor hij ontspanning kan voelen. We dachten aan een spanningsbarometer, waarop hij kan aangeven hoe hij zich voelt.
‘Dan moet hij wel weten wat hij voelt,’ aarzelde ik.
Tegelijk zagen we het.
Woorden!
Weer die verhipte woorden. Wat we moeten doen, is met hem woorden plakken aan de gevoelens, net als toen hij klein was. En alweer, bang en boos benoemen.
Want wat is bang toch een complexe emotie.
‘Maar blij ook,’ zei Conny in mijn gedachten. ‘Iets waar je de ene dag blij van wordt, kan je de andere dag verdrietig maken.’
Ik maakte een plan. Bang en boos zou ik meer gaan benoemen. En hij had dus meer woorden nodig. Niet veel, want dat verward. Niet weinig, want dan is er geen woord voor het juiste gevoel.
Uiteindelijk koos ik deze:
- gespannen
- ontspannen
- gefrustreerd (meer boos)
- nerveus (meer bang)
Maar ik zag hier wel tegenop. De peuter die hij ooit was, had niet zo door dat ik voor hem aan het benoemen was. De puber die hij nu is, zal het zeker in de gaten hebben. Wat zal hij daarvan vinden? En legden we niet veel te veel de nadruk op problemen, met al die negatieve woorden?
Ik maakte een extra rij woorden:
- vrolijk
- zeker
- blij
- gelukkig
En ik ging niet benoemen, maar noemen.
Ik gebruikte de woorden om mijn eigen gevoelens te beschrijven. Of ik verwerkte ze luchtigjes in de conversatie. Al snel kwam ik erachter dat een beetje sarcasme goed valt bij pubers: ‘Daar word je wel blij van, hè, die felle zon in je ogen.’
‘Nee joh, mama, juist niet, oh haha.’
Als bonus schreef ik de woorden op het schoolbord. Zodat hij en ik ze elke dag konden zien, de hele zomer lang. Woorden die je vaak ziet, krijgen meer kracht.
Helpt het?
Tja.
Dat is het lastigste deel van deze oefening: wachten.
Wachten of het werkt.
De eerste resultaten zijn bemoedigend. Het lijkt erop dat hij het kan zeggen, als hij stress voelt. Inmiddels maakten we dan ook ‘eerste hulp bij stress’ kaarten, want als je het voelt, wat moet je er dan mee?
En het gevoel van blij, vrij en ontspannen zit goed, dankzij de vakantie. ‘Dat gevoel, dat moet het zijn, dat is ontspannen.’
Maar of het allemaal ook werkt als de examens straks echt beginnen, dat moeten we echt, echt afwachten.
Erg mooi en leerzaam geschreven
LikeLike